te + infinitif

Le néerlandais met assez souvent ‘te’ devant un infinitif. Ce ‘te’ ne peut pas être rendu tel quel en français.

1. Na de werkwoorden lopen, staan, zitten, liggen en hangen, wanneer er twee dingen tegelijkertijd plaatsvinden. (in werkelijkheid wordt er niet altijd echt gelopen of gestaan tijdens de andere handeling)
Ze staan al een uur te wachten > Ils attendent depuis une heure.
Hij ligt nog te slapen > Il dort toujours
2. Na een adjectief dat indirect iets zegt over het infinitief [sic]
Ik vind het leuk om te tekenen (leuk zegt iets over tekenen)
> J’aime dessiner
Het is vervelend om lang te wachten (vervelend zegt iets over wachten)
> Il est ennuyer de devoir attendre longtemps.
3. + interessant
Het is interessant om te weten.  C’est intéressant à savoir
Dat museum is interessant om te bezoeken.  Ce musée vaut la peine d’être visité.
4. Na deze werkwoorden in de volgende tabel
achten > Je suis censé arriver à temps.
dienen > Il faut que je parte. Je dois partir.
hoeven > Il ne faut pas avoir peur
plegen >  J’ai l’habitude de me réveiller tôt.
verklaren > Elle déclara ne plus vouloir prendre ses médicaments
weigeren > Elle refuse de participer
beginnen > Il commence à pleuvoir
dreigen > Il menace de partir tout de suite.
pogen > Il essaie de s’en défaire
verlangen, wensen > Je souhaite partir au plus tôt.
beloven > Je promets de suivre mon régime.
durven > Je n’ose plus rien dire.
hopen > Il espère rentrer bientôt
proberen > Elle essaie de survivre.
verplichten, dwingen, bevelen > On nous oblige à prendre ces médicaments.
zeggen, bezweren > Il dit vouloir guérir.
beogen> Elle désire guérir.
schijnen > Ils semblent aller mieux.
verzuimen > Ils refusent de payer l’amende.
zien > Il réussit à s’en tirer.
besluiten > Ils décident de partir
eisen> Ils exigent être servis tout de suite.
leren > Ils apprennent à marcher de nouveau.
Tout cela est à voir au cas par cas.
4. Na de woorden om, zonder, door, in plaats van, na, teneinde, voor en alvorens
Het is onmogelijk om dat te bekomen > Il est impossible de l’obtenir.
Ik kan niet luisteren zonder me ermee te bemoeien > Je ne peux pas écouter sans intervenir
Na betaald te hebben > Après avoir payé
5. Na het woord om, wanneer een bepaald doel wordt beschreven: pour
Ik ga vroeg naar bed om morgen fit te zijn (het doel is om fit te zijn) > pour être frais
6. Na de combinatie te + adjectief + om
Dit is te mooi om waar te zijn > C’est trop beau pour être vrai
7. Tussen een lidwoord en een substantief, wanneer bedoeld wordt: ‘iets dat gedaan moet worden’, bijvoorbeeld: ‘de te winnen prijs’
Het te kopen product > le produit à acheter
Le schéma du néerlandais est tiré de